• ge·woon·te·ge·baar
enkelvoud meervoud
naamwoord gewoontegebaar gewoontegebaren
verkleinwoord gewoontegebaartje gewoontegebaartjes

het gewoontegebaaro

  1. een beweging die men onbewust en automatisch maakt zonder veel betekenis
    • Mamoerra raakt steeds meer bevrijd in de liefde en steeds dieper ondergedompeld in de seksuele roes: `Haar vingertoppen zochten de zoom van haar nachtgewaad om het op te tillen, een gewoontegebaar, maar onmiddellijk besefte ze dat ze naakt was. Een fantoomsensatie'.[1] 
  1. NRC Arjen Fortuin 24 oktober 2003