enkelvoud meervoud
habit habits

habit

  1. gewoonte
    «It is his habit to go for a walk in the morning.»
    Het is zijn gewoonte om 's morgens te gaan wandelen.
  2. verslaving
    «Cocaine is an expensive habit to have.»
    Cocaïne gebruiken is een dure gewoonte.
  3. habijt
  4. (mineralogie). (kristallografie) habitus, geaardheid; de uiterlijke verschijningsvorm van een kristal