geschenk
![]() |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·schenk
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van schenken met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geschenk | geschenken |
verkleinwoord | geschenkje | geschenkjes |
Zelfstandig naamwoord
geschenk o
- iets dat men iemand geeft, meestal ter gelegenheid van een speciale gebeurtenis
- De geschenken lagen onder de kerstboom.
- iets dat men krijgt
- ▸ Wat een geschenk om met deze dames te hebben opgetrokken. Dit zou nooit gebeurd zijn als ik zo gehaast als thuis was geweest.[1]
Synoniemen
Hyponiemen
- boekenweekgeschenk, godsgeschenk, kermisgeschenk, kerstgeschenk, kinderboekenweekgeschenk, relatiegeschenk, votiefgeschenk, wijgeschenk
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. iets dat men geeft
Gangbaarheid
- Het woord geschenk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "geschenk" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be