• gaaf
  • In de betekenis van ‘ongeschonden’ voor het eerst aangetroffen in 1281 [1]
  • [2] [3] ook in de figuurlijke betekenis, en in de jaren '70 tevens in de zin van “erg goed, prachtig”. [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen gaafgavergaafst
verbogen gavegaveregaafste
partitief gaafsgavers-

gaaf

  1. zonder beschadiging
    • Deze appel heeft een gaaf oppervlak. 
     Die strijd wordt voor Antoinette: er bestaat iemand die zeer ver is en die het lichamelijke tekort zal aanvullen, een vreemde schoonheid: de lichamelijke gave man (altijd op hetzelfde ideëele plan),[3]
  2. (figuurlijk) geestelijk onbeschadigd, keurig, correct (in gedrag, voorkomen)
     Van der Harst was voor zijn doen een gave vent. Maar je moest niet aan zijn rechten komen. De vrachtauto was zijn slaapplaats.[4]
  3. (informeel), (spreektaal) in de populaire smaak vallend, gunstig of aantrekkelijk
    • Hij heeft zo'n gave nieuwe laptop gekregen. 
  • Een rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand.
als iemand uit een groep een fout maakt benadeelt hij de hele groep; door slechts één persoon kan iedereen van die groep een slechte naam krijgen
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]
  1. "gaaf" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. gaaf op website: Etymologiebank.nl
  3. Bronlink Weblink bron
    Paul de Vree
    Kronieken: Nederlands Proza. Het romanwerk van Lode Zielens in: De Tijdstroom, Jaargang 4 (1933-1934), Excelsior, St. Andries-bij-Brugge, p. 364 op dbnl.org op Wikipedia
  4. Bronlink Weblink bron De haatliefde van de thuisloze in: de Stem (5 november 1966), p. 23 op krantenbankzeeland.nl
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be