Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ga·ver

Bijvoeglijk naamwoord

gaver

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van gaaf


Cornisch

enkelvoud meervoud
  gaver     gyvres, gever  

Zelfstandig naamwoord

gaver v

  1. (evenhoevigen) geit


Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van Picardisch gave krop, slokdarm met het achtervoegsel -er, aangetroffen sinds de 17e eeuw [1]
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gaver
/gave/
gavais
/gavɛ/
gavé
/gave/
eerste groep volledig

Werkwoord

gaver overgankelijk

  1. (veeteelt) (gevogelte) dwangmatig voeren, vetmesten
  2. (spreektaal) volstoppen met eten
  3. (figuurlijk) overladen (met complimenten, verwijten)
Afgeleide begrippen

Verwijzingen

  1.   Weblink bron gaver in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • ga·ver
Naar frequentie 3114

Zelfstandig naamwoord

gaver

  1. nominatief onbepaald mannelijk en vrouwelijk meervoud van gave