charcuterie
  • char·cu·te·rie
enkelvoud meervoud
naamwoord charcuterie charcuterieën
verkleinwoord

de charcuteriev

  1. (voeding) fijne vleeswaren
    • Maar alles valt in het niet bij de charcuterie. Daarin toont Schellekens zich waarlijk heer en meester. En dat is een vak apart. Hammen en droge worsten van jonge en oude geiten zo perfect vettig en mals te houden, getuigt van vakmanschap. Ongelooflijk indrukwekkend is de gepekelde, op hooi gerijpte varkensfilet: flinterdun gesneden, fluwelen (eigenlijk rauw) varkensvlees met een vleugje hooi, werkelijk kunstig.[1] 
  2. (handel), (voeding) (vooral Vlaams) winkel waar de onder [1] genoemde producten worden verkocht
62 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. Joël Broekaert NRC 18 juni 2016
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  charcuterie     la charcuterie     charcuteries     les charcuteries  

charcuterie v

  1. (voeding) charcuterie, fijne vleeswaren
  2. (voeding), (handel) commercie, handel in vleeswaren
  3. (voeding), (handel), (bedrijf) vleeswarenwinkel