rosbief
  • ros·bief
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘geroosterd rundvlees’ voor het eerst aangetroffen in 1692 [1]
  • Verminkte vorm van het Engelse roastbeef [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord rosbief -
verkleinwoord rosbiefje rosbiefjes

de rosbiefm [3]

  1. (voeding) (mooi rosé) geroosterd of gebraden rundvlees. Het kunnen stukken uit de dikke lende zijn, delen van de bovenbil, maar ze kunnen ook uit de schouder zijn gesneden
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]