• bru·taal
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen brutaal brutaler brutaalst
verbogen brutale brutalere brutaalste
partitief brutaals brutalers -

brutaal

  1. (verouderd) beestachtig
  2. geen respect hebbend voor iets of iemand, onbeschoft, lomp
    • Wat ben jij toch een arrogante en brutale jongen! 
     Pippi Langkous was brutaal en deed niet wat de volwassenen tegen haar zeiden. Ze luisterde niet eens naar politieagenten. Dat kon volwassenen natuurlijk tegenstaan.[4]
  3. (figuurlijk) vrij in het uiten van zijn gemoed, vrijpostig
    • Er was geen vrijheid van meningsuiting in dat arme land, maar de brutale man vertelde al zijn kritiek aan de rijke koning. 
  • Een brutaal mens heeft de halve wereld
Als je wat durft krijg je meer.
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. 1,0 1,1 brutaal op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Jan II van den Werve
    “Het tresoor der Duytsscher talen.” (1553), Hans de Laet, Antwerpen, p. 23
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be