• be·kwaam
vervoeging van
bekwamen

bekwaam

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekwamen
    • Ik bekwaam. 
  2. gebiedende wijs van bekwamen
    • Bekwaam! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekwamen
    • Bekwaam je? 
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]