• com·pe·tent
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bekwaam, gerechtigd’ voor het eerst aangetroffen in 1459 [1]
  • afgeleid van het Franse compétent (met het voorvoegsel com-) [2] [3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen competent competenter competentst
verbogen competente competentere competentste
partitief competents competenters -

competent [4]

  1. bevoegd; bekwaam
     Het vertrek van een reeks hooggeplaatste functionarissen werd op 5 juli ingeluid door minister van Financiën Rishi Sunak en gezondheidsminister Sajid Javid. Het tweetal uitte bij hun vertrek felle kritiek op Johnson. Ze schreven in een verklaring dat de overheid geen "goed, competent en serieus werk" verricht.[5]
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]