• des·kun·dig
  • In de betekenis van ‘vakbekwaam’ voor het eerst aangetroffen in 1717 [1]
  • Samenstelling van des (genitief enkelvoud van dat) en kundig [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen deskundigdeskundigerdeskundigst
verbogen deskundigedeskundigeredeskundigste
partitief deskundigsdeskundigers-
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]