• vak·be·kwaam
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vakbekwaam vakbekwamer vakbekwaamst
verbogen vakbekwame vakbekwamere vakbekwaamste
partitief vakbekwaams vakbekwamers -

vakbekwaam [1]

  1. in staat zijn een beroep op een goede manier uit te voeren omdat men voldoende scholing en ervaring heeft opgedaan
    • Met beschermheer Alexander Pechtold als souffleur had fractieleider Paternotte vakbekwaam het kleed onder de arrogant en blasé geworden sociaal-democraten weggetrokken.[2] 
    • Voor dit soort beschuldigingen is ooit het begrip demoniseren bedacht. Als je dit als docent Nederlands niet herkent en verontwaardigd reageert wanneer een leerling in Groenlo die dit wel herkent ermee naar de beschuldigde politicus stapt, ben je dan nog wel kritisch en vakbekwaam genoeg?[3] 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Auke Kok 15 december 2017
  3. NRC 14 december 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be