volleerd
- vol·leerd
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | volleerd | volleerder | volleerdst |
verbogen | volleerde | volleerdere | volleerdste |
partitief | volleerds | volleerders | - |
volleerd [2]
- alles geleerd hebben wat er maar te leren valt op een bepaald gebied of nodig is voor een bepaalde taak
- Heel Hollywood baktJustin Timberlake blijkt ook gek te zijn op taarten bakken, zo laat zijn vrouw Jessica Biel op Instagram zien. De zanger bereidt een heerlijke pompoen-meringue taart en brandt het schuim als een volleerd patissier.[3]
- zo ervaren zijn dat je niets meer hoeft bij te leren om een bepaalde taak uit te kunnen voeren
- Het twee maanden oude meisje heeft haar eigen Instagramaccount en richt haar grote bruine kijkers al volleerd op de lens van de camera. „Pappie weet hoeveel ik van luipaardprint houd”, luidt het bijschrift.[4]
- [1] afgestudeerd, geschoold, uitgeleerd, deskundig
- [2] bedreven, bekwaam, geoefend
1.
- Het woord volleerd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "volleerd" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ volleerd op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 24 nov. 2017
- ↑ de Telegraaf 23 nov. 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be