• uit·ge·leerd
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen uitgeleerd uitgeleerder uitgeleerdst
verbogen uitgeleerde uitgeleerdere uitgeleerdste
partitief uitgeleerds uitgeleerders -

uitgeleerd [1]

  1. klaar met studeren, zoveel geleerd hebben dat je alles weet en nooit meer iets hoeft bij te leren
    • Over Klokhuis zegt Pascal: ,,Het is één grote expeditie. Ik vind het een ontzettende eer en uitdaging om de uiteenlopende onderwerpen in mijn eigen stijltje aan de man te mogen brengen. Hierdoor ben ik nú al een wandelend weetjeskanon, maar gelukkig ben ook ik nog lang niet uitgeleerd.' [2] 
    • Hij wil deze levenslessen graag delen met jongeren en geeft gastcolleges aan de universiteit waar hij zelf ooit studeerde. ,,Mensen denken misschien dat je na je studie uitgeleerd bent, maar dan begint het allemaal pas.” [3] 
    • Dit bedrijf is gespecialiseerd in kleine series hoogwaardige onderdelen voor de industrie. Geen opdracht is hetzelfde en je raakt er nooit op uitgekeken. Ik ga verder met de opleiding niveau 4 , want je bent nooit uitgeleerd in dit vak." [4]