Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vak·be·kwaam·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakbekwaamheid vakbekwaamheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vakbekwaamheidv [1]

  1. de kennis en kunde die iemand heeft om een beroep of taak te kunnen uitoefenen
    • Het gaat goed met de economie en dat betekent dat we vaker een hapje buiten de deur eten of ergens wat gaan drinken, en er dus meer personeel nodig is. Stichting Vakbekwaamheid Horeca en Koninklijke Horeca Nederland publiceerden vorig najaar een onderzoek waarbij het aantal vacatures begin 2018 werd geschat op 37.000, waarvan 21.000 moeilijk vervulbaar. Veel vacatures waren er in de bediening (22.000), maar vooral koks (6.000) blijken moeilijk te vinden. [2] 
    • Het online-register zou per 1 juli worden ingevoerd. Om hun lesbevoegdheid te behouden moeten leraren periodiek hun vakbekwaamheid aantonen door aan te geven welke bij- en nascholing ze hebben gehad. [3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen