auteur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- au·teur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schepper, schrijver’ voor het eerst aangetroffen in 1552 [1]
- Afgeleid van het Latijns zelfstandig naamwoord auctor (schrijver) met het achtervoegsel -eur [2].
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | auteur | auteurs |
verkleinwoord | auteurtje | auteurtjes |
Zelfstandig naamwoord
auteur m
- (beroep) persoon die aan de basis staat van een origineel geschreven werk
- De auteur signeert zijn boeken in die boekenwinkel.
- ▸ Dank aan de auteurs en uitgevers die overname toestonden (zie voor bijzonderheden 'Bronnen' aan het einde van het boek). De oorspronkelijke spelling hiervan is zoveel mogelijk gehandhaafd. Van enkele stukken bleken, tot onze spijt, auteur en uitgever niet te achterhalen.[3]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van autrice
Vertalingen
1. persoon die aan de basis staat van een origineel geschreven werk
Gangbaarheid
- Het woord auteur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "auteur" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "auteur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ auteur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Marijke van Raephorst “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 7
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Frans
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
auteur | l'auteur | auteurs | les auteurs |
Zelfstandig naamwoord
auteur m
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van autrice