Augurk bij teelt aan draad
 
Augurken.
  • au·gurk
  • Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘kleine komkommer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1651 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord augurk augurken
verkleinwoord augurkje augurkjes

de augurkv / m

  1. (bloemplanten) (voeding) Cucumis sativus   een vrucht van de plant Cucumis sativus   uit de komkommerfamilie die wordt ingelegd in azijn of pekel om te fermenteren. De vers gegeten komkommer en de augurk zijn verschillende cultuurvormen van dezelfde soort met verschillende eigenschappen. De vruchten die gebruikt worden voor het maken van de augurk zijn kleiner en hebben over het algemeen een dunnere schil dan de vers gegeten komkommer. De augurk mag geen smaak van zichzelf hebben; de komkommersmaak moet geheel ontbreken
    • De augurk behoort plantkundig gezien tot dezelfde soort als de komkommer. 
    • De zwangere vrouw at de hele dag augurken. 
     Al dagen fantaseerde ik wat ik zou gaan bestellen: een dubbele hamburger met kaas, augurken en ketchup en hopelijk hadden ze ook mayo voor bij de friet. Het water liep me spontaan in de mond als ik dacht aan een vanille milkshake en cola met ijs.[2]
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]