app
- app
- Ontleend aan het Engels, waar het een verkorting van application zn ("toepassing in de digitale wereld") is. In het Nederlands gangbaar sinds begin 21e eeuw.[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | app | apps |
verkleinwoord | appje | appjes |
de app v
- (informatica), (afkorting) een afkorting van "application", een gebruiksklaar programma waarmee digitale apparatuur bepaalde functies kan vervullen
- Mobiele apparaten worden steeds veelzijdiger door de apps die ervoor beschikbaar komen.
- ▸ Deze app was voor mij in vele opzichten een reddingslijn en ik raadpleegde hem meerdere malen per dag om te zien waar ik me bevond.[2]
- (informatica), (communicatie), (spreektaal) een persoonlijk bericht verstuurd met de applicatie WhatsApp
- Ik heb nog geen app van je gekregen.
vervoeging van |
---|
appen |
app
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van appen
- Ik app.
- gebiedende wijs van appen
- App!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van appen
- App je?
- Het woord app staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "app" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ app op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Verkorting van application zn
enkelvoud | meervoud |
---|---|
app | apps |
app
- (informeel) toepassing
- (informatica) app [1,2]