• ap·pli·ca·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord applicatie applicaties
verkleinwoord applicatietje applicatietjes

de applicatiev

  1. toepassing.
    • De applicatie van nieuwe technieken zorgde voor het oplossen van het probleem. 
  2. (informatica) een programma dat door een computer kan worden uitgevoerd
    • Heb jij die nieuwe applicatie al geïnstalleerd? 
  3. (kleding) een lapje stof of leer dat bijvoorbeeld op een kledingstuk is aangebracht ter versiering, om de stof tegen slijtage te beschermen of om een reparatie te camoufleren.
    • Ik zal een hippe applicatie over die dunne plek naaien. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]