afweten
- af·we·ten
- samenstelling van af bw en weten ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afweten |
wist af |
afgeweten |
onregelmatig | volledig |
afweten
- inergatief iets ~ van: kennis bezitten op een bepaald gebied
- Wat weet jij daarvan af?
- ▸ Het heeft geen zin om het uit te leggen, want als je niets van het onderwerp afweet, is het je reinste mystiek.[1]
- het laten weten dat iets niet doorgaat
- Hij liet weten dat het voorgenomen vakantieplan tot zijn spijt af is.
- (figuurlijk) laten ~: het zonder kennisgeving in gebreke blijven
- Hij komt zijn beloften nooit na, hij laat het altijd afweten.
- (figuurlijk) laten ~: het defect raken van werktuigen, apparatuur etc.
- Hij kwam te laat, zijn auto liet het weer eens afweten.
- (figuurlijk) in de steek laten; niet meer kunnen vertrouwen
- ▸ Haar hersens lieten het volledig afweten.[2]
- [1] geheim, informatie, inlichting
- [2] afspraak, contract, plan, voornemen
- [3] onbetrouwbaarheid
- [4] defect, pech, reparatie, storing
1. kennis bezitten op een bepaald gebied
2. het laten weten dat iets niet doorgaat
3. het zonder kennisgeving in gebreke blijven
4. het defect raken van werktuigen, apparatuur etc
- Het woord afweten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afweten" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2022), Atlas Contact , ISBN 9789045045979
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be