wist af
- wist af
vervoeging van |
---|
afweten |
wist af
- enkelvoud verleden tijd van afweten
- Ik wist af.
- Jij wist af.
- Hij, zij, het wist af.
- Ik wist af.
vervoeging van |
---|
afwissen |
wist af
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwissen
- Jij wist af.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwissen
- Hij wist af.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afwissen
- Wist af!
- Het woord wist af staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.