• wist af
vervoeging van
afweten

wist af

  1. enkelvoud verleden tijd van afweten
    • Ik wist af. 
    • Jij wist af. 
    • Hij, zij, het wist af. 
vervoeging van
afwissen

wist af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwissen
    • Jij wist af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwissen
    • Hij wist af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afwissen
    • Wist af!