Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·wis·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afwissen
wiste af
afgewist
zwak -t volledig

Werkwoord

afwissen

  1. overgankelijk met een vegende beweging verwijderen of schoonmaken
    • Hij wiste de gevallen bloemblaadjes van de tafel af. 
Vertalingen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be