wist
- wist
vervoeging van |
---|
weten |
wist
- enkelvoud verleden tijd van weten
- Ik wist.
- Jij wist.
- Hij, zij, het wist.
- Ik wist.
- ▸ Niemand wist wat dat blauwe licht was geweest, misschien statische energie van de storm of een bolbliksem?[1]
- ▸ Alle anderen bij de bouw wisten tenslotte dat hij Noors was — hoezeer hij zich ook had verzweedst, zoals ze deze mengtaal hadden genoemd onder de spoorwegarbeiders op de Hardangervidda, zodra hij zijn mond opende wist je meteen dat hij Noors was.[2]
vervoeging van |
---|
wissen |
wist
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wissen
- Jij wist.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wissen
- Hij wist.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van wissen
- Wist!
wist
- onverbogen vorm van de overtreffende trap van wis
- Het woord wist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wist" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be