wist
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- wist
Werkwoord
vervoeging van |
---|
weten |
wist
- enkelvoud verleden tijd van weten
- Ik wist.
- Jij wist.
- Hij, zij, het wist.
- Ik wist.
- ▸ Niemand wist wat dat blauwe licht was geweest, misschien statische energie van de storm of een bolbliksem?[1]
vervoeging van |
---|
wissen |
wist
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wissen
- Jij wist.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wissen
- Hij wist.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van wissen
- Wist!
Bijvoeglijk naamwoord
wist
- onverbogen vorm van de overtreffende trap van wis
Gangbaarheid
- Het woord wist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "wist" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be