• aas
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord aas azen
verkleinwoord aasje aasjes

[A]aas m (o)

  1. speelkaart die met A aangeduid wordt; vaak hoogste in het spel, hoewel ze eigenlijk de getalswaarde 1 heeft
    • De aas van troef is de hoogste kaart in het spel. 
  • geen aasje: geen ziertje
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord aas azen
verkleinwoord aasje aasjes

[B] het aaso

  1. stuk vlees dat als lokmiddel gebruikt wordt
    • Vergiftigd aas is een bekende manier om ongewenste honden en katten te doden. 
  2. dood dier dat door een aasvreter opgeruimd wordt
    • In de natuur wordt alles hergebruikt. Zo is aas voedsel voor aasvreters en wormen. 
  3. lokmiddel in het algemeen
     Het zou lang duren voordat ik vergat hoe Eff Polly het aas van de vrijheid had voorgehouden.[8]
vervoeging van
azen

[B] aas

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van azen
    • Ik aas. 
  2. gebiedende wijs van azen
    • Aas! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van azen
    • Aas je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[9]