galgenaas
- gal·gen·aas
- In de betekenis van ‘schurk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1562 [1]
- samenstelling van galg zn en aas zn met het invoegsel -en- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | galgenaas | galgenazen |
verkleinwoord |
- iemand die aan de galg opgehangen is of dient te worden
- (figuurlijk), (pejoratief) slecht persoon die gestraft zou moeten worden
- Dat stuk galgenaas!
- [2] misdadiger, schurk, schelm, boef, boosdoener, galgenbrok, rabauw, ravenaas
2. slecht persoon die gestraft zou moeten worden
- Het woord galgenaas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "galgenaas" herkend door:
59 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "galgenaas" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ galgenaas op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be