• gal·gen·aas
enkelvoud meervoud
naamwoord galgenaas galgenazen
verkleinwoord

het galgenaaso [3]

  1. iemand die aan de galg opgehangen is of dient te worden
  2. (figuurlijk), (pejoratief) slecht persoon die gestraft zou moeten worden
    • Dat stuk galgenaas! 
59 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]