schurk
- schurk
- Van Duits Schurke. In de betekenis van ‘boef’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1701 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schurk | schurken |
verkleinwoord | schurkje | schurkjes |
de schurk m
- (scheldwoord) persoon die kwaad in de zin heeft en/of bedrijft
- Die hele regering bestaat uit dieven, schurken en oplichters!
- ▸ De waarheidscommissie die nu was begonnen zou niet alleen onschuldige slachtoffers van de politieke processen van een kwade tijd vrijspreken. Ze zou ook schurken brandmerken en niet alleen Tsjecho-Slowaakse schurken.[4]
- (in afgezwakte betekenis) deugniet, een ondeugend kind
- Wat een kleine schurk ben jij toch!
- [1] bandiet, boef, misdadiger, schoft, slechterik
1. persoon die kwaad in de zin heeft en/of bedrijft
|
vervoeging van |
---|
schurken |
schurk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich schurken
- Ik schurk me.
- gebiedende wijs van zich schurken
- Schurk je!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich schurken
- Schurk je je?
- Het woord schurk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schurk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ schurk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "schurk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be