(klemtoonhomogram)

  • mis·da·di·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord misdadiger misdadigers
verkleinwoord misdadigertje misdadigertjes

de mísdadigerm

  1. (juridisch) iemand die daden pleegt die een ernstig vergrijp tegen de wet vertegenwoordigen.

misdádiger

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van misdadig
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]