galg
- galg
- van Middelnederlands galge, in de betekenis van ‘strafwerktuig voor ophanging’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | galg | galgen |
verkleinwoord | galgje | galgjes |
- (juridisch) houten constructie bestaande uit één of meer staande balken met een horizontale balk haaks daarop en één of meer diagonale balken ter ondersteuning, in het verleden veel gebruikt om mensen door ophanging ter dood te brengen
- ▸ De oude vrouw keek en ze zag haar beide kinderen, en de één hing aan de galg en de ander was op het rad gebonden.[4]
- Het is boter aan de galg [gesmeerd]
Het is vergeefse moeite
- Iemand aan de galg praten
Ervoor zorgen dat het iemand slecht vergaat
- Voor galg en rad opgroeien
Niet of helemaal verkeerd opgevoed worden
1. houten constructie bestaande uit één of meer staande balken met een horizontale balk haaks daarop en één of meer diagonale balken ter ondersteuning, in het verleden veel gebruikt om mensen door ophanging ter dood te brengen
- Het woord galg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "galg" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ galg op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "galg" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Gregorius van Tours, 17 november” (12 november 2004), NS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be