Een schavot met galg.
  • galg
enkelvoud meervoud
naamwoord galg galgen
verkleinwoord galgje galgjes

de galgv / m

  1. (juridisch) houten constructie bestaande uit één of meer staande balken met een horizontale balk haaks daarop en één of meer diagonale balken ter ondersteuning, in het verleden veel gebruikt om mensen door ophanging ter dood te brengen
     De oude vrouw keek en ze zag haar beide kinderen, en de één hing aan de galg en de ander was op het rad gebonden.[4]
  • Het is boter aan de galg [gesmeerd]
Het is vergeefse moeite
  • Iemand aan de galg praten
Ervoor zorgen dat het iemand slecht vergaat
  • Voor galg en rad opgroeien
Niet of helemaal verkeerd opgevoed worden
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]