Aasjager: iemand die door slordig te schieten, veel wild verloren doet gaan, en die het aangeschoten wild niet behoorlijk opspoort; ook: een jager, die uit schietwoede, halfwassen wild schiet. [2]
Als het pluktijd werd voor eikels, laurier, geneverbes, vogelkers en bloedrode mirt, als het seizoen er was om strikken uit te zetten voor kraanvogels en netten voor de herten, om te jagen op patrijs en haas en kwartel, veranderde de aasjager aan de groene speeltafel in een jachtduivel op het veld. [3]