Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aas·bloem
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aasbloem aasbloemen
verkleinwoord aasbloempje aasbloempjes

Zelfstandig naamwoord

de aasbloemv / m

  1. (plantkunde) benaming voor diverse stinkende planten zoals de stinkende kamille Anthemis cotula  
     „Wat zo leuk is aan deze plant: hij stinkt. En behoorlijk ook. Het is een aasbloem, dus hij trekt met zijn vieze geur allerlei vliegen aan, die weer voor bestuiving zorgen. Gelukkig is het alleen de bloem die stinkt, en die bloeit maar een week. Zodra die afsterft, groeit het blad. En dan merk je niets meer van die stank.”[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. aasbloem op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Laurien van Ulzen
    “Flora in Ootmarsum: van bonsaibomen tot stinkplanten” (10-08-2018), Tubantia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be