aanwenden
- aan·wen·den
- samenstelling van aan en wenden
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanwenden |
wendde aan |
aangewend |
zwak -d | volledig |
aanwenden
- overgankelijk gebruikmaken van
- Je kunt deze methode aanwenden om het wiskundige probleem op te lossen.
- Hij wendde zijn autoriteit aan om zijn eigen zin door te drijven.
1. gebruik maken van
vervoeging van |
---|
aanwennen |
aanwenden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanwennen
- ...dat wij aanwenden.
- ...dat jullie aanwenden.
- ...dat zij aanwenden.
- ...dat wij aanwenden.
- Het woord aanwenden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanwenden" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be