• aan·wen·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanwennen
wende aan
aangewend
zwak -d volledig

aanwennen

  1. wederkerend zich ~: zich tot een gewoonte maken
    • Je moet jezelf wel aanwennen om het licht uit te doen, als je een kamer uitgaat. 
    • Hij had zich aangewend om tijdens het studeren altijd koekjes te eten. Hij is dan ook moddervet geworden.. 
90 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be