aanwennen
- aan·wen·nen
- samenstelling van aan vz en wennen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanwennen |
wende aan |
aangewend |
zwak -d | volledig |
aanwennen
- wederkerend zich ~: zich tot een gewoonte maken
- Je moet jezelf wel aanwennen om het licht uit te doen, als je een kamer uitgaat.
- Hij had zich aangewend om tijdens het studeren altijd koekjes te eten. Hij is dan ook moddervet geworden..
1. zich gewennen
|
- Het woord aanwennen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanwennen" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be