employ
- Geluid: employ (VS) (hulp, bestand)
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to employ |
he/she/it | employs |
verleden tijd | employed |
voltooid deelwoord |
employed |
onvoltooid deelwoord |
employing |
gebiedende wijs | employ |
employ
- overgankelijk, (economie) aannemen [8], in dienst nemen, werk geven
- overgankelijk aanwenden, gebruikmaken van
- overgankelijk bezighouden
- [1] employee, employer, employment
enkelvoud | meervoud |
---|---|
employ | employs |
employ
- (economie) betrekking [2], dienstverband, emplooi, post [7]
- «The school district has six thousand teachers in its employ.»
- Het schooldistrict heeft zesduizend leraren in dienst.
- «The school district has six thousand teachers in its employ.»