• aan·wen·ding
enkelvoud meervoud
naamwoord aanwending aanwendingen
verkleinwoord

de aanwendingv

  1. het iets ergens voor gebruiken
    • De aankoop van dat ‘huis’ - duinvilla is een betere benaming - is namelijk een van de belangrijkste redenen voor de schorsing. De lening voor de koopsom van 1,5 miljoen is verstrekt door Monticello, een van Roets bv’s op het eiland Man. De rechtbank vraagt zich af „of hier sprake is van een oneigenlijke aanwending van de inleggelden van de deelnemers”: of de hypotheek dus bestaat uit het inschrijfgeld à 35 euro per Loterijverlies-deelnemer.[2] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Camil Driessen 14 oktober 2016