aanbiddelijk
- Geluid: aanbiddelijk (hulp, bestand)
- IPA: / amˈbɪdələk / (4 lettergrepen)
- aan·bid·de·lijk
- Naamwoord van handeling van aanbidden met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aanbiddelijk | aanbiddelijker | aanbiddelijkst |
verbogen | aanbiddelijke | aanbiddelijkere | aanbiddelijkste |
partitief | aanbiddelijks | aanbiddelijkers | - |
aanbiddelijk
- waard om aanbeden te worden
- De mooie, jonge, aanbiddelijke zangeres had vele bewonderaars.
- ▸ Ze had een uitweg voor me gevonden en nu ik het aanbiddelijkste kind ter wereld had kon ik mijn verdriet van me afzetten en gelukkig zijn.[1]
- ▸ Hij streelde mijn haar en vertelde me dat ik mooi was, aanbiddelijk, en dat hij me altijd zou blijven liefhebben.[2]
- aantrekkelijk, onweerstaanbaar, bekoorlijk, charmant, alleraardigst, schitterend, verrukkelijk, schattig, aanbiddenswaardig, aantrekkelijk, begeerenswaardig
1. waard om aanbeden te worden
- Het woord aanbiddelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanbiddelijk" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Victoria Holt“Minnares van de duivel” (1982), Saga, ISBN 9788726484731
- ↑ Victoria Holt“De Engelse gouvernante” (1981), Saga, ISBN 9788726484823
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be