• al·ler·aar·digst
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen alleraardigst
verbogen alleraardigste

alleráárdigst

  1. heel leuk of aantrekkelijk op een gemoedelijke manier
    • Zij woonden in een alleraardigst huisje met schilderachtig uitzicht. 
     Hebt u Alan ontmoet? Alleraardigste man, nietwaar? Met wie van de twee praatte u liever?' 'Goed beschouwd zou ik zeggen: met Alan.[2]

álleraardigst

  1. zo aardig dat nog aardiger niet denkbaar is, een benadrukking van de overtreffende trap van aardig
    • Zij kon het goed vinden met al haar klasgenootjes, maar haar buurjongetje vond zij toch het alleraardigst.