zegenen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van zegenen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | zegenen | te zegenen | ||||||||
toekomend | zullen zegenen | te zullen zegenen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gezegend | te hebben gezegend | ||||||||
toekomend | gezegend zullen hebben | gezegend te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
zegenend | gezegend | ev. zegen |
mv. verouderd zegent |
zegene | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | zegen | zegent | zegent | zegent | zegent | zegenen | zegenen | zegenen | |||
verleden (o.v.t.) | zegende | zegende | zegende | zegende | zegende | zegenden | zegenden | zegenden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal zegenen | zult/zal zegenen | zult/zal zegenen | zult zegenen | zal zegenen | zullen zegenen | zullen zegenen | zullen zegenen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zegenen | zou zegenen | zou(dt) zegenen | zoudt zegenen | zou zegenen | zouden zegenen | zouden zegenen | zouden zegenen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gezegend | hebt gezegend | hebt/heeft gezegend | hebt gezegend | heeft gezegend | hebben gezegend | hebben gezegend | hebben gezegend | |||
verleden (v.v.t.) | had gezegend | had gezegend | had gezegend | hadt gezegend | had gezegend | hadden gezegend | hadden gezegend | hadden gezegend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gezegend hebben | zal/zult gezegend hebben | zult/zal gezegend hebben | zult gezegend hebben | zal gezegend hebben | zullen gezegend hebben | zullen gezegend hebben | zullen gezegend hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gezegend hebben | zou gezegend hebben | zou/zoudt gezegend hebben | zoudt gezegend hebben | zou gezegend hebben | zouden gezegend hebben | zouden gezegend hebben | zouden gezegend hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gezegend worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gezegend | er is gezegend | |||||||||
verleden | er werd gezegend | er was gezegend | |||||||||
toekomend | er zal gezegend worden | er zal gezegend zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gezegend worden | er zou gezegend zijn | |||||||||
lijdende vorm gezegend worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gezegend worden | gezegend te worden | ||||||||
toekomend | gezegend zullen worden | gezegend te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gezegend zijn | gezegend te zijn | ||||||||
toekomend | gezegend zullen zijn | gezegend te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gezegend | wordt gezegend | wordt gezegend | wordt gezegend | wordt gezegend | worden gezegend | worden gezegend | worden gezegend | |||
verleden (o.v.t.) | werd gezegend | werd gezegend | werd gezegend | werdt gezegend | werd gezegend | werden gezegend | werden gezegend | werden gezegend | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gezegend worden | zult gezegend worden | zult gezegend worden | zult gezegend worden | zal gezegend worden | zullen gezegend worden | zullen gezegend worden | zullen gezegend worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gezegend worden | zou gezegend worden | zou/zoudt gezegend worden | zoudt gezegend worden | zou gezegend worden | zouden gezegend worden | zouden gezegend worden | zouden gezegend worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gezegend | bent gezegend | bent/is gezegend | zijt gezegend | is gezegend | zijn gezegend | zijn gezegend | zijn gezegend | |||
verleden (v.v.t.) | was gezegend | was gezegend | was gezegend | waart gezegend | was gezegend | waren gezegend | waren gezegend | waren gezegend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gezegend zijn | zult gezegend zijn | zult gezegend zijn | zult gezegend zijn | zal gezegend zijn | zullen gezegend zijn | zullen gezegend zijn | zullen gezegend zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gezegend zijn | zou gezegend zijn | zou/zoudt gezegend zijn | zoudt gezegend zijn | zou gezegend zijn | zouden gezegend zijn | zouden gezegend zijn | zouden gezegend zijn |