zegenen
- ze·ge·nen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zegenen |
zegende |
gezegend |
zwak -d | volledig |
zegenen
- overgankelijk de zegen geven; goedkeuring geven
- De pastoor zegende de held.
- ▸ De vervaardiging van het kunstwerk kwam tot stand door giften van lezers van het Vlieland Magazine. "We zijn hier zo dankbaar voor. Het leek alsof ze het persoonlijk zegende", aldus dochter Elisah.[2]
1. de zegen geven
- Het woord zegenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zegenen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ zegenen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Voetpad op Vlieland vernoemd naar Liesbeth List” (24 juni 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be