inzegenen
- in·ze·ge·nen
- samenstelling van in en zegenen
inzegenen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inzegenen |
zegende in |
ingezegend |
zwak -d | volledig |
- een persoon of zaak heilig maken (bijv. de inzegening van een kerk) zodat ze gereed zijn voor hun religieuze taak
- van niet-religieuze zaken of mensen: ze voor hun bestemming gereed maken door er Godszegen voor te vragen en ze te beveiligen tegen de boze
- van een huwelijk: een echtpaar door het huwelijkse sacrament door God aan elkaar binden
- [2] dopen
- Het woord inzegenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inzegenen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be