Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·sa·cre·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘wijden’ voor het eerst aangetroffen in 1276 [1]
  • afgeleid van het Franse consacrer (met het voorvoegsel con- en met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
consacreren
consacreerde
geconsacreerd
zwak -d volledig

Werkwoord

consacreren

  1. overgankelijk (religie) consecratie verrichten
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

51 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen