zegende
- ze·gen·de
vervoeging van |
---|
zegenen |
zegende
- enkelvoud verleden tijd van zegenen
- Ik zegende.
- Jij zegende.
- Hij, zij, het zegende.
- Ik zegende.
- Het woord zegende staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
zegenen |
zegende