zeelt
- zeelt
- van Middelnederlands zielt, in de betekenis van ‘beenvis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1420 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zeelt | zeelten |
verkleinwoord | zeeltje | zeeltjes |
- (straalvinnigen) bepaald soort karperachtiɡe zoetwatervis, Tinca tinca
- Hij ving een zeelt.
- eigenlijke karpers, karperachtigen, meervallen en karperachtigen, beenvissen, straalvinnigen, beenvisachtigen, chordadieren, dieren
1. bepaald soort karperachtiɡe zoetwatervis, Tinca tinca
- Het woord zeelt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zeelt" herkend door:
55 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ zeelt op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "zeelt" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be