voorkomen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van voorkomen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorkomen | voor te komen | ||||||
toekomend | zullen voorkomen voor zullen komen |
te zullen voorkomen voor te zullen komen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] voorgekomen | te hebben[1]/zijn[2] voorgekomen | ||||||
toekomend | voorgekomen zullen hebben[1]/zijn[2] | voorgekomen te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
voorkomend | voorgekomen | ev. kom voor |
mv. verouderd komt voor |
kome voor (bijzin) voorkome | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | kom voor | komt voor | komt voor | komt voor | komt voor | komen voor | komen voor | komen voor | |
verleden (o.v.t.) | kwam voor | kwam voor | kwam voor | kwaamt voor | kwam voor | kwamen voor | kwamen voor | kwamen voor | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorkomen | zult/zal voorkomen | zult/zal voorkomen | zult voorkomen | zal voorkomen | zullen voorkomen | zullen voorkomen | zullen voorkomen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorkomen | zou voorkomen | zou(dt) voorkomen | zoudt voorkomen | zou voorkomen | zouden voorkomen | zouden voorkomen | zouden voorkomen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | voorkom | voorkomt | voorkomt | voorkomt | voorkomt | voorkomen | voorkomen | voorkomen | |
verleden (o.v.t.) | voorkwam | voorkwam | voorkwam | voorkwaamt | voorkwam | voorkwamen | voorkwamen | voorkwamen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorkomen voor zal komen |
zult/zal voorkomen voor zult/zal komen |
zult/zal voorkomen voor zult/zal komen |
zult voorkomen voor zult komen |
zal voorkomen voor zal komen |
zullen voorkomen voor zullen komen |
zullen voorkomen voor zullen komen |
zullen voorkomen voor zullen komen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorkomen voor zou komen |
zou voorkomen voor zou komen |
zou(dt) voorkomen voor zou(dt) komen |
zoudt voorkomen voor zoudt komen |
zou voorkomen voor zou komen |
zouden voorkomen voor zouden komen |
zouden voorkomen voor zouden komen |
zouden voorkomen voor zouden komen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
onpersoonlijke lijdende vorm voorgekomen worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt voorgekomen | er is voorgekomen | |||||||
verleden | er werd voorgekomen | er was voorgekomen | |||||||
toekomend | er zal voorgekomen worden | er zal voorgekomen zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou voorgekomen worden | er zou voorgekomen zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van voorkomen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorkomen | te voorkomen | ||||||||
toekomend | zullen voorkomen | te zullen voorkomen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben voorkomen | te hebben voorkomen | ||||||||
toekomend | voorkomen zullen hebben | voorkomen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
voorkomend | voorkomen | ev. voorkom |
mv. verouderd voorkomt |
voorkome | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | voorkom | voorkomt | voorkomt | voorkomt | voorkomt | voorkomen | voorkomen | voorkomen | |||
verleden (o.v.t.) | voorkwam | voorkwam | voorkwam | voorkwaamt | voorkwam | voorkwamen | voorkwamen | voorkwamen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorkomen | zult/zal voorkomen | zult/zal voorkomen | zult voorkomen | zal voorkomen | zullen voorkomen | zullen voorkomen | zullen voorkomen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorkomen | zou voorkomen | zou(dt) voorkomen | zoudt voorkomen | zou voorkomen | zouden voorkomen | zouden voorkomen | zouden voorkomen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb voorkomen | hebt voorkomen | hebt/heeft voorkomen | hebt voorkomen | heeft voorkomen | hebben voorkomen | hebben voorkomen | hebben voorkomen | |||
verleden (v.v.t.) | had voorkomen | had voorkomen | had voorkomen | hadt voorkomen | had voorkomen | hadden voorkomen | hadden voorkomen | hadden voorkomen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorkomen hebben | zal/zult voorkomen hebben | zult/zal voorkomen hebben | zult voorkomen hebben | zal voorkomen hebben | zullen voorkomen hebben | zullen voorkomen hebben | zullen voorkomen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorkomen hebben | zou voorkomen hebben | zou/zoudt voorkomen hebben | zoudt voorkomen hebben | zou voorkomen hebben | zouden voorkomen hebben | zouden voorkomen hebben | zouden voorkomen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm voorkomen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt voorkomen | er is voorkomen | |||||||||
verleden | er werd voorkomen | er was voorkomen | |||||||||
toekomend | er zal voorkomen worden | er zal voorkomen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou voorkomen worden | er zou voorkomen zijn | |||||||||
lijdende vorm voorkomen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorkomen worden | voorkomen te worden | ||||||||
toekomend | voorkomen zullen worden | voorkomen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | voorkomen zijn | voorkomen te zijn | ||||||||
toekomend | voorkomen zullen zijn | voorkomen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word voorkomen | wordt voorkomen | wordt voorkomen | wordt voorkomen | wordt voorkomen | worden voorkomen | worden voorkomen | worden voorkomen | |||
verleden (o.v.t.) | werd voorkomen | werd voorkomen | werd voorkomen | werdt voorkomen | werd voorkomen | werden voorkomen | werden voorkomen | werden voorkomen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorkomen worden | zult voorkomen worden | zult voorkomen worden | zult voorkomen worden | zal voorkomen worden | zullen voorkomen worden | zullen voorkomen worden | zullen voorkomen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorkomen worden | zou voorkomen worden | zou/zoudt voorkomen worden | zoudt voorkomen worden | zou voorkomen worden | zouden voorkomen worden | zouden voorkomen worden | zouden voorkomen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben voorkomen | bent voorkomen | bent/is voorkomen | zijt voorkomen | is voorkomen | zijn voorkomen | zijn voorkomen | zijn voorkomen | |||
verleden (v.v.t.) | was voorkomen | was voorkomen | was voorkomen | waart voorkomen | was voorkomen | waren voorkomen | waren voorkomen | waren voorkomen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorkomen zijn | zult voorkomen zijn | zult voorkomen zijn | zult voorkomen zijn | zal voorkomen zijn | zullen voorkomen zijn | zullen voorkomen zijn | zullen voorkomen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorkomen zijn | zou voorkomen zijn | zou/zoudt voorkomen zijn | zoudt voorkomen zijn | zou voorkomen zijn | zouden voorkomen zijn | zouden voorkomen zijn | zouden voorkomen zijn |