voorkwam
- voor·kwam
vervoeging van |
---|
voorkomen |
voorkwam
- enkelvoud verleden tijd van voorkomen
- Ik voorkwam.
- Jij voorkwam.
- Hij, zij, het voorkwam.
- Ik voorkwam.
- ▸ De Deense Appels hadden de offensieve stap gemaakt naar een soort criminaliteit dat voor zover men wist niet voorkwam in Zweden.[1]
vervoeging van |
---|
voorkomen |
voorkwam
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van voorkomen
- ... dat ik voorkwam.
- ... dat jij voorkwam.
- ... dat hij, zij, het voorkwam.
- ... dat ik voorkwam.
- Het woord voorkwam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149