• voor·komt
vervoeging van
voorkomen

voorkomt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorkomen
    • Jij voorkomt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorkomen
    • Hij voorkomt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van voorkomen
    • Voorkomt! 
vervoeging van
voorkomen

voorkomt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorkomen
    • ... dat jij voorkomt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorkomen
    • ... dat hij voorkomt.