Vijgen.
  • vijg
enkelvoud meervoud
naamwoord vijg vijgen
verkleinwoord vijgje vijgjes

de vijgv / m

  1. (fruit) Ficus carica   peervormige, zoete vrucht met eetbare zaden van de vijgenboom
    (wikidata: vijg  )

de vijgm

  1. (bloemplanten) bepaald soort boom, Ficus carica  
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]