• va·ge·vuur
  • In de betekenis van ‘plaats waar zielen gelouterd worden’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • Samenstelling van vagen (zuiveren; een ablautvorm naast vegen) en vuur, dit als weergave van het Latijnse purgatorium
  • samenstelling van  vaag ww  en  vuur  met het invoegsel -e-  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vagevuur vagevuren
verkleinwoord - -

het vagevuuro

  1. (religie) (rooms-katholiek) een toestand waarin de zielen van personen die gestorven zijn in vriendschap met God, zonder dat ze volledig zuiver waren, gereinigd worden, zodat ze de hemel kunnen binnengaan
    • Toen hij kwam te overlijden, ging zijn ziel naar het vagevuur. 
  2. (figuurlijk) onzekere situatie
     Omdat het aftellen tot de verkiezingen in november begonnen is, vinden de gesprekken over de begrotingen plaats in een politiek vagevuur.[3]
95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]


  • IPA: /ˈfɑːχəˌfɨːr/
enkelvoud meervoud
naamwoord vagevuur -

vagevuur

  1. (religie) vagevuur