• ve·gen
  • In de betekenis van ‘bezemen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vegen
veegde
geveegd
zwak -d volledig

vegen

  1. overgankelijk zonder water schoonmaken met een borstel
    • Vergeet niet de vloer nog te vegen! 
     ‘Mooi hè, hoe een tekst uit 1923 nog altijd zo actueel is.’ Jetfighter veegde de kruimels van haar shirt, deed haar zware rugzak weer om en vertrok in haar onnavolgbare snelle tempo.[3]
  2. (figuurlijk) door ergens langs te strijken verplaatsen of verwijderen
  • [2] de voeten vegen aan
  • [2] een voorstel van tafel vegen
    een punt tot onbelangrijk verklaren, niet behandelen of afwijzen
  • [2] onder het tapijt vegen
    in de doofpot stoppen
  • [2] van de kaart vegen
    totaal vernietigen
  • [1]: de vloer vegen
  • [1]: een schoorsteen vegen
  • [1]: je voeten aan de deurmat vegen
  • [2]: de tranen van je wangen vegen

de vegenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord veeg
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]


  • ve·gen
Naar frequentie 20689

vegen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van veg


  • ve·gen

vegen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van veg