aanvegen
- aan·ve·gen
- samenstelling van aan vz en vegen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanvegen |
veegde aan |
aangeveegd |
zwak -d | volledig |
aanvegen
- overgankelijk vegend reinigen
- Tijdens mijn schooltijd heb ik vaak voor straf het schoolplein moeten aanvegen.
- ▸ Op de doeken van Johannes Vermeer en Pieter de Hooch staan geen militaire defilés of goddelijke boodschappen afgebeeld, maar iets wat veel moediger en bevrijdender is: mensen zoals wij, die eenvoudige, belangrijke, gewone dingen doen, zoals de binnenplaats aanvegen, de was opbergen, het haar van de kinderen op neten controleren en het eten klaarmaken.[1]
- de vloer aanvegen met iemand
- Het woord aanvegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanvegen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2022), Atlas Contact , ISBN 9789045045979
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be