• aan·ve·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanvegen
veegde aan
aangeveegd
zwak -d volledig

aanvegen

  1. overgankelijk vegend reinigen
    • Tijdens mijn schooltijd heb ik vaak voor straf het schoolplein moeten aanvegen. 
     Op de doeken van Johannes Vermeer en Pieter de Hooch staan geen militaire defilés of goddelijke boodschappen afgebeeld, maar iets wat veel moediger en bevrijdender is: mensen zoals wij, die eenvoudige, belangrijke, gewone dingen doen, zoals de binnenplaats aanvegen, de was opbergen, het haar van de kinderen op neten controleren en het eten klaarmaken.[1]
  • de vloer aanvegen met iemand
99 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2022), Atlas Contact  , ISBN 9789045045979
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be