opvegen
- op·ve·gen
- samenstelling van op en vegen
opvegen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opvegen |
veegde op |
opgeveegd |
zwak -d | volledig |
- met een veger of bezem van de grond afhalen
- - Ik heb de gemorste suiker van de grond opgeveegd.
- - Wie moest kotsen, moest het met het eigen haar opvegen [2]
- Het woord opvegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opvegen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Maarten Huygen 30 september 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be